TELNET heeft geen uitgebreide commandoset zoals sommige andere netwerkprotocollen. De opdrachten zijn voornamelijk bedoeld voor het besturen van de verbinding en terminalemulatie. De meeste opdrachten worden gegeven door ze direct achter de TELNET-prompt te typen en worden niet voorafgegaan door een specifiek opdrachtteken.
Hier zijn de belangrijkste TELNET-opdrachten:
* `geopend `: Dit is het belangrijkste commando. Het initieert een verbinding met de opgegeven hostnaam (of IP-adres) op de opgegeven poort. Als u de poort weglaat, wordt standaard poort 23 gebruikt, de standaard TELNET-poort. Bijvoorbeeld:`open voorbeeld.com` of `open 192.168.1.100 2323`.
* `sluiten`: Sluit de huidige TELNET-verbinding.
* `afsluiten`: Vergelijkbaar met 'sluiten':beëindigt de TELNET-sessie.
* `stuur `: Stuurt een enkel gespecificeerd teken naar de externe host. Dit is handig voor het verzenden van tekens die mogelijk niet gemakkelijk kunnen worden getypt, vooral controletekens. Bijvoorbeeld `send ^Z` (verzenden van Ctrl+Z). U kunt escape-reeksen zoals `send \033[2J` gebruiken om het scherm van de externe terminal te wissen (hierdoor wordt een ANSI-escape-code verzonden om het scherm te wissen).
* `modus `: Deze opdracht bestuurt verschillende aspecten van de TELNET-sessie, hoewel het gebruik ervan nu minder gebruikelijk is. Opties worden gespecificeerd als trefwoorden en omvatten doorgaans zaken als:
* `mode line` of `mode character` (regel- of karaktermodus)
* `mode echo` of `mode noecho` (lokaal getypte karakters op het scherm weergeven)
* en andere opties afhankelijk van de TELNET-clientimplementatie.
* `status`: Geeft informatie weer over de huidige TELNET-verbinding (bijvoorbeeld verbindingsstatus, externe host).
Belangrijke overwegingen:
* Besturingstekens: TELNET gebruikt vaak controletekens (tekens met ASCII-waarden kleiner dan 32) voor specifieke functies. Deze worden vaak ingevoerd door op Ctrl en een andere toets te drukken (bijvoorbeeld Ctrl+C voor interrupt). Het exacte effect van deze tekens hangt af van het externe systeem.
* IAC (interpreteren als commando): TELNET gebruikt de Interpret As Command (IAC) byte (ASCII 255, vaak weergegeven als `^]`) om TELNET-opdrachten *intern* te initiëren. Meestal typ je dit niet rechtstreeks; de cliënt regelt het. Het is echter belangrijk om de aanwezigheid ervan te weten, want als uw systeem een onbewerkte IAC-byte verzendt, kan dit de verbinding verstoren.
* Onderhandeling: TELNET-clients en -servers kunnen onderhandelen over opties, zoals terminaltype en tekencodering. Deze onderhandeling gebeurt doorgaans automatisch achter de schermen met behulp van op IAC gebaseerde opdrachten.
Vanwege beveiligingsproblemen en de prevalentie van veiligere alternatieven zoals SSH, wordt TELNET tegenwoordig zelden gebruikt. De meeste moderne besturingssystemen bevatten standaard geen TELNET-client. Als u TELNET moet gebruiken, moet u waarschijnlijk een TELNET-clienttoepassing installeren. |