Bij het identificeren van glasvezelconnectoren moeten verschillende belangrijke kenmerken worden onderzocht:
1. Connectorhuls: Dit is het cilindrische stuk aan het uiteinde van de connector dat de vezel vasthoudt. De grootte en vorm zijn cruciaal voor identificatie.
* Grootte: Veel voorkomende maten zijn 2,5 mm (meest gebruikelijk voor SC, FC, LC en MU) en 1,25 mm (voor sommige LC-connectoren en andere, minder vaak voorkomende typen). Je kunt dit direct meten met een schuifmaat of vergelijken met een bekende connector.
* Vorm: De vorm van de ferrule (bijvoorbeeld rond, vierkant) kan helpen connectoren te onderscheiden.
2. Connectorlichaam: Dit is de behuizing rondom de ferrule. De vorm, grootte en kenmerken zijn belangrijke identificatiegegevens.
* Vorm en grootte: Connectoren zoals SC, FC, LC, ST en MT-RJ hebben verschillende lichaamsvormen en -groottes. SC is meestal vierkant, LC is rechthoekig en kleiner dan SC, FC heeft een vergrendelingsmechanisme met schroefdraad en ST heeft een bajonetvergrendelingsmechanisme. MT-RJ is kleiner en rechthoekig en bevat twee vezels in één connector.
* Vergrendelmechanisme: Verschillende connectoren gebruiken verschillende mechanismen voor koppeling.
* Push-pull (SC, LC): Eenvoudig indrukken om aan te sluiten, trekken om los te koppelen.
* Opschroefbaar (FC): Een mechanisme met schroefdraad voor een veilige verbinding.
* Bajonet (ST): Een twist-and-lock-mechanisme.
* Anders: Sommige connectoren hebben unieke vergrendelingsmechanismen.
* Kleurcodering: Hoewel niet altijd betrouwbaar voor definitieve identificatie, kan kleurcodering op het connectorlichaam soms het vezeltype aangeven (bijvoorbeeld single-mode of multi-mode) of zelfs het connectortype zelf (hoewel dit niet gestandaardiseerd is).
3. Intoetsen: Dit verwijst naar fysieke kenmerken op de connectorbehuizing die voorkomen dat deze op een incompatibele poort wordt aangesloten. Deze toetsen zorgen voor een juiste uitlijning.
4. Markeringen voor connectortypes: Veel connectoren hebben markeringen direct op de behuizing die het type aangeven (bijvoorbeeld "SC", "LC", "FC").
5. Polariteit: Sommige connectoren, vooral die welke worden gebruikt in meer geavanceerde netwerktoepassingen, zijn voorzien van polariteitsmarkeringen of sleutels om de juiste vezelrichting te garanderen. Deze markeringen bevinden zich mogelijk op de connector of op de bijpassende adapter.
Gemeenschappelijke connectortypen en hun belangrijkste identificerende kenmerken:
* SC (Abonneeconnector): Vierkant lichaam, push-pull-mechanisme, 2,5 mm ferrule.
* FC (glasvezelconnector): Ronde behuizing, opschroefmechanisme, 2,5 mm ferrule.
* LC (Lucent-connector): Rechthoekige behuizing, push-pull-mechanisme, 2,5 mm ferrule (meest gebruikelijk), ook verkrijgbaar in 1,25 mm. Kleiner dan SC.
* ST (rechte punt): Ronde behuizing, bajonetsluiting, 2,5 mm ferrule.
* MT-RJ (mechanische overdracht geregistreerde aansluiting): Rechthoekig lichaam, twee vezels in een enkele connector, push-pull-mechanisme.
* MPO/MTP (Multi-fiber Push-on/Multi-fiber beëindiging): Connectoren met meerdere vezels (meestal 8, 12 of 24) in een enkele connector, push-pull-mechanisme.
Tips voor identificatie:
* Visuele inspectie: Onderzoek zorgvuldig de fysieke kenmerken van de connector.
* Gebruik een Connector-identificatietool: Verschillende hulpmiddelen kunnen helpen bij het snel en eenvoudig identificeren van glasvezelconnectoren.
* Bekijk documentatie: Raadpleeg de documentatie bij de glasvezelapparatuur om te bepalen welke connectortypen worden gebruikt.
* Online bronnen: Talrijke afbeeldingen en diagrammen van verschillende glasvezelconnectoren zijn direct online beschikbaar.
Als u niet zeker bent over het type connector, kunt u altijd het beste voorzichtig zijn en proberen deze niet zonder verificatie aan te sluiten. Een onjuiste aansluiting kan de vezel of de connector zelf beschadigen. |