ARP (Address Resolution Protocol) neemt niet rechtstreeks deel aan het *routing*-proces dat paden tussen netwerken bepaalt. Routering wordt afgehandeld door protocollen zoals RIP, OSPF, BGP, enz., die werken op de netwerklaag (laag 3).
ARP speelt echter een cruciale rol in het *doorstuurproces *binnen* een lokaal netwerk. Zodra een router of host de route naar een bestemmingsnetwerk heeft bepaald (met behulp van een routeringsprotocol), moet hij nog steeds het fysieke adres (MAC-adres) kennen van het volgende hopapparaat op dat netwerk. Dit is waar ARP in beeld komt.
Hier is hoe het werkt:
1. Routebepaling: Een routeringsprotocol bepaalt het beste pad om een bestemmings-IP-adres te bereiken. Bij dit pad kunnen meerdere routers betrokken zijn.
2. Identificatie van de volgende hop: De bronhost of router identificeert het IP-adres van de volgende hop op het bepaalde pad.
3. ARP-resolutie: De bronhost of router gebruikt ARP om het IP-adres van de volgende hop te vertalen naar het overeenkomstige MAC-adres. Het zendt een ARP-verzoek uit op het lokale netwerk met de vraag:"Wie heeft dit IP-adres? Vertel me uw MAC-adres."
4. ARP-antwoord: Het apparaat met het bijbehorende IP-adres reageert met zijn MAC-adres.
5. Frame doorsturen: De bronhost of router kent nu het MAC-adres van de volgende hop en kan het datapakket inkapselen in een frame met het bestemmings-MAC-adres (van de volgende hop) en het vervolgens doorsturen.
Kortom:Routering bepaalt *waar* een pakket naartoe wordt gestuurd. ARP bepaalt *hoe* het pakket op het *lokale* netwerksegment moet worden verzonden door het IP-adres om te zetten in een MAC-adres. Het zijn afzonderlijke, maar onderling afhankelijke processen. Zonder ARP kan een host, zelfs als een route bekend is, het pakket niet naar de volgende hop sturen, omdat hij het fysieke adres van de volgende hop niet kent. |