Wanneer een router een broadcastframe ontvangt (een frame met een MAC-adres voor de broadcastbestemming, FF:FF:FF:FF:FF:FF), voert deze normaal gesproken de volgende acties uit:
* Het controleert het netwerkadres: De router onderzoekt het IP-adres in de header van het uitzendframe. Als het IP-adres een broadcastadres is (bijvoorbeeld 255.255.255.255 of een gericht broadcastadres voor een specifiek subnet), wordt de broadcast verwerkt zoals hieronder beschreven. Als het een unicast-adres is, behandelt de router het als een normaal unicast-pakket en stuurt het door op basis van de routeringstabellen.
* De uitzending wordt doorgaans *alleen* binnen hetzelfde subnet doorgestuurd: Dit is het cruciale punt. Een router *stuurt* gewoonlijk geen uitzendingen door naar verschillende subnetten. Dit voorkomt dat uitzendingsstormen het netwerk overweldigen. De uitzending wordt alleen overstroomd (alle poorten verzonden behalve de inkomende poort) binnen het lokale subnet dat is verbonden met de ontvangende poort van de router.
* Uitzonderingen: Er zijn uitzonderingen. Sommige specifieke uitzendadressen, zoals de adressen die worden gebruikt voor routerdetectieprotocollen (zoals OSPF en RIP), kunnen op een andere manier worden verwerkt en naar andere netwerken worden doorgegeven. Deze protocollen beschikken over mechanismen om uitzendingsstormen te voorkomen. Dit zijn echter uitzonderingen op de algemene regel van uitzendingsbeperking.
* Filteren: Routers kunnen ook mechanismen hebben om uitzendingen te filteren, waarbij bepaald uitzendingsverkeer selectief wordt geblokkeerd op basis van de configuratie. Dit is met name handig om te voorkomen dat ongewenst uitzendverkeer het netwerk verstoort.
Samenvattend is de primaire functie van een router bij het ontvangen van een uitzending het *beperken* van de verspreiding ervan om netwerkcongestie te voorkomen. Het stuurt de uitzending door binnen het lokale subnet, maar doorgaans niet daarbuiten. |