1. Controleer de uitvoer van de opdracht.
De uitvoer van de opdracht geeft vaak informatie over wat de opdracht deed en of deze succesvol was. Als er fouten zijn, bevat de uitvoer doorgaans informatie over de oorzaak van de fout.
2. Controleer of de opdracht het gewenste effect heeft gehad.
Dit kan het controleren van de configuratie van de router inhouden, of het testen van de functionaliteit van de geconfigureerde functie.
3. Documenteer de wijziging.
Het is belangrijk om eventuele wijzigingen in de configuratie van een router te documenteren. Dit zal ervoor zorgen dat de wijzigingen niet worden vergeten en dat ze indien nodig gemakkelijk kunnen worden teruggedraaid.
4. Controleer de router op onverwacht gedrag.
Nadat u een wijziging in de configuratie van een router heeft aangebracht, is het belangrijk om de router te controleren op onverwacht gedrag. Dit kan worden gedaan door de logs te controleren of door een monitoringtool te gebruiken.
5. Maak een back-up van de routerconfiguratie.
Het is altijd een goed idee om een back-up te maken van de configuratie van een router voordat u wijzigingen aanbrengt. Hierdoor kunt u indien nodig de router naar de vorige configuratie herstellen. |