De hoofdfunctie van een scanner is om inputgegevens van een bron te te lezen en te converteren in een indeling die kan worden verwerkt door een computerprogramma .
Hier is een uitsplitsing:
Invoerbronnen: Scanners kunnen input uit verschillende bronnen lezen, waaronder:
* toetsenbord: Dit is de meest voorkomende inputbron voor interactieve programma's.
* bestanden: Scanners kunnen gegevens lezen van tekstbestanden, CSV -bestanden of andere gestructureerde gegevensformaten.
* Netwerkverbindingen: Scanners kunnen gegevens van netwerkstromen lezen, waardoor programma's kunnen communiceren met andere apparaten of systemen.
* Andere apparaten: Sommige scanners kunnen gegevens lezen van apparaten zoals barcode -lezers, sensoren en zelfs camera's.
Conversie naar verwerkbare gegevens: De scanner neemt de onbewerkte invoergegevens en converteert deze in een vorm die door het programma kan worden gebruikt. Dit houdt vaak in:
* tokenisatie: De input breken in betekenisvolle eenheden die tokens worden genoemd (bijvoorbeeld getallen, woorden, symbolen).
* Gegevenstype Conversie: Tokens converteren naar specifieke gegevenstypen (bijv. Integer, String, Float) op basis van de behoeften van het programma.
Voorbeelden:
* In een eenvoudig programma dat om gebruikersinvoer vraagt, leest de scanner de invoer van de gebruiker van het toetsenbord.
* In een programma dat een CSV -bestand verwerkt, leest de scanner elke rij en scheidt de gegevens in kolommen op basis van scheidingstekens.
* In een webtoepassing leest de scanner gegevens van een HTTP -verzoek, waardoor het programma gebruikersacties kan verwerken.
Samenvattend:
De scanner fungeert als een brug tussen de invoer van de gebruiker en het computerprogramma, neemt de onbewerkte gegevens en bereidt deze voor op gebruik. Hierdoor kunnen programma's communiceren met de gebruiker, gegevens van bestanden verwerken en communiceren met andere systemen. |