Computers van de tweede generatie (ongeveer 1959-1965) werden gekenmerkt door het gebruik van transistors in plaats van vacuümbuizen. Dit was de belangrijkste technologische vooruitgang. Hoewel transistors niet de * alleen * verbetering waren, waren ze de bepalende.
Hier is een uitsplitsing van de technologieën:
* transistors: Deze vervangen vacuümbuizen, waardoor computers kleiner, sneller, betrouwbaarder en aanzienlijk minder vermogenhonger worden. Dit is het primaire bepalende kenmerk.
* magnetisch kerngeheugen: Dit was de dominante vorm van willekeurige toegangsgeheugen (RAM). Het was sneller dan eerdere technologieën, maar nog steeds relatief traag volgens moderne normen.
* Programmeertalen op hoog niveau: De ontwikkeling van talen zoals COBOL en FORTRAN stelde programmeurs in staat om instructies in een meer mens-leesbare vorm te schrijven, in plaats van de machinecode van de eerste generatie. Deze verhoogde programmeerefficiëntie en toegankelijkheid.
* Batch -verwerking: Dit was de primaire werkingsmethode. Banen werden in batches ingediend en opeenvolgend verwerkt, zonder de interactieve mogelijkheden van latere generaties.
* magnetische tape en drums: Dit waren de belangrijkste vormen van secundaire opslag, waardoor grote hoeveelheden gegevens mogelijk waren, hoewel de toegangstijden langzaam waren in vergelijking met moderne harde schijven.
Het is belangrijk op te merken dat de overgang niet onmiddellijk was. Vroege machines van de tweede generatie namen nog steeds enkele aspecten van technologie van de eerste generatie in hun ontwerp op, maar de wijdverbreide acceptatie van transistoren betekende een belangrijke sprong voorwaarts. |