Het OSI -model stelt geen "meerdere" netwerklaagmodellen voor. Het definieert één Specifiek netwerklaagmodel, dat zich richt op de volgende belangrijke functies:
Netwerklaagfuncties in het OSI -model:
1. Logische adressering: De netwerklaag is verantwoordelijk voor het toewijzen van logische adressen aan apparaten op het netwerk (bijv. IP -adressen).
2. Routing: Het bepaalt het beste pad voor gegevens om van bron naar bestemming in het netwerk te reizen, met behulp van routeringsprotocollen zoals RIP of OSPF.
3. Pakket doorsturen: Het stuurt datapakketten van het ene netwerk naar het andere, op basis van de routeringsinformatie.
4. Netwerkinterconnectie: Met de netwerklaag kunnen verschillende soorten netwerken (LAN's, WAN's) met elkaar communiceren.
5. Congestcontrole: Het beheert netwerkverkeersstroom om overbelasting te voorkomen en een efficiënte gegevensafgifte te garanderen.
Geen "meerdere" modellen:
Het OSI -model suggereert geen verschillende netwerklaagmodellen. Het biedt een gestructureerde aanpak voor het begrijpen en organiseren van netwerkconcepten. De netwerklaag is een specifiek niveau binnen dit model met duidelijk gedefinieerde verantwoordelijkheden.
Voorbeelden van netwerklaagprotocollen:
* IP (internetprotocol): Het fundamentele protocol voor internet, verantwoordelijk voor het aanpakken en routeren van datapakketten.
* ICMP (Internet Control Message Protocol): Gebruikt voor foutrapportage en netwerkdiagnostiek.
* ARP (adresresolutieprotocol): Kaarten IP -adressen naar fysieke Mac -adressen.
* RIP (Routing Information Protocol): Een afstandsvectormrouteringsprotocol.
* OSPF (eerst kortste pad open): Een link-state routingprotocol.
Belangrijke opmerking: Hoewel het OSI -model een enkele netwerklaag definieert, gebruikt de echte wereld verschillende netwerklaagprotocollen en technologieën om aan specifieke netwerkbehoeften te voldoen. |