De in- en uitgangen van een verkeerslichtsysteem zijn als volgt:
Invoer:
* Tijd: Een timer of planner bepaalt de duur van elke lichtfase (rood, geel, groen). Dit is vaak programmeerbaar om aan te passen aan het tijdstip van de dag of de verkeersomstandigheden.
* Sensoren (optioneel, maar steeds gebruikelijker): Deze detecteren de aanwezigheid en mogelijk het volume van voertuigen op kruispunten. Voorbeelden zijn onder meer:
* Voertuigdetectielussen: Deze liggen begraven in de weg en voelen veranderingen in het elektromagnetische veld, veroorzaakt door passerende voertuigen.
* Camera's: Deze kunnen videofeeds analyseren om de verkeersstroom en de aanwezigheid van voetgangers te bepalen.
* Voetgangersdrukknoppen: Hiermee kunnen voetgangers een loopsignaal aanvragen.
Uitgangen:
* Verkeerssignalen: De lichten zelf (rood, geel, groen) voor voertuigen, en eventueel pijlen voor specifieke draaibewegingen.
* Voetgangerssignalen: Lopen/niet lopen-signalen voor voetgangers.
* Geluiden (optioneel): Geluidssignalen voor slechtziende voetgangers.
In eenvoudiger bewoordingen:de invoer vertelt het verkeerslicht *wanneer* en *hoe* het moet veranderen , en de uitgangen zijn de visuele (en soms hoorbare) signalen die worden weergegeven om verkeer te sturen. |