Een basisfeedbacksysteem omvat deze componenten:
1. Invoer: Dit is het signaal of de informatie die het proces initieert. Het kan een sensormeting zijn, een gebruikersopdracht of een andere stimulus.
2. Controller/vergelijker: Deze component vergelijkt het ingangssignaal (of een weergave van de gewenste uitgang) met het daadwerkelijke uitgangssignaal. Het bepaalt het verschil (fout) tussen de gewenste en werkelijke toestand.
3. Actuator: Dit onderdeel neemt het signaal van de controller en werkt op het systeem om de uitvoer te wijzigen. Het is het mechanisme dat het systeem fysiek beïnvloedt (bijvoorbeeld een motor, een klep, een verwarming).
4. Proces/Installatie: Dit is het systeem dat wordt bestuurd. Het is waar de actuator op inwerkt. Het is waar het eigenlijke werk of de transformatie plaatsvindt.
5. Sensor/transducer: Dit onderdeel meet de output van het proces en stuurt die informatie terug naar de controller. Het zet een fysieke grootheid (bijvoorbeeld temperatuur, druk, positie) om in een meetbaar signaal.
6. Feedbackpad: De verbinding van de sensor met de controller waardoor de daadwerkelijke output de reactie van het systeem kan beïnvloeden.
De interactie tussen deze componenten definieert de feedbacklus. Het type feedback (positief of negatief) beïnvloedt hoe het systeem zich gedraagt. Negatieve feedbacksystemen streven naar stabiliteit en handhaven een constante output, terwijl positieve feedbacksystemen de input versterken en tot instabiliteit kunnen leiden. |