Begrijpelijke input en output zijn verwante maar verschillende concepten bij taalverwerving, met name binnen de inputhypothese van Krashen. Het verschil ligt vooral in hun *richting* en *doel*.
Begrijpelijke invoer (i+1):
* Richting: Het is de *input* die een leerling ontvangt. Dit is taal die iets boven het huidige niveau van de leerling ligt (i+1, waarbij 'i' het huidige niveau van de leerling vertegenwoordigt). Het is uitdagend genoeg om de groei te bevorderen, maar niet zo moeilijk dat het frustrerend of onbegrijpelijk wordt.
* Doel: Het doel is dat de leerling de boodschap begrijpt die wordt overgebracht. De nadruk ligt op *ontvangst* en *begrip*. Dit kan op verschillende manieren worden bereikt, waaronder contextuele aanwijzingen, visuele hulpmiddelen, vereenvoudigd taalgebruik, herhaling en de bestaande achtergrondkennis van de leerling.
* Voorbeeld: Een leerling begrijpt eenvoudige zinnen in het Engels (niveau i). Begrijpelijke input zou bestaan uit iets complexere zinnen, die mogelijk nieuwe woordenschat of grammaticale structuren bevatten, maar nog steeds begrijpelijk zijn met behulp van context en ondersteunende elementen.
Begrijpelijke uitvoer:
* Richting: Het is de *output* die door de leerling wordt geproduceerd. Het is de taal die de leerling actief produceert, zoals spreken, schrijven of gebaren.
* Doel: Het doel is om de leerling ertoe aan te zetten zijn ontwikkelende taalkennis te gebruiken. De handeling van het produceren van taal dwingt de leerling om bewust grammaticale regels, woordenschat en uitspraak te verwerken. Hoewel vloeiendheid in eerste instantie niet het primaire doel is, is nauwkeurigheid en correct gebruik van de taal dat wel.
* Voorbeeld: Op basis van het invoervoorbeeld kan de leerling proberen een iets complexere zin te maken, zelfs als deze enkele fouten bevat. Door te proberen zich op een iets hoger niveau uit te drukken dan waar ze zich prettig bij voelen, wordt het leren vergemakkelijkt.
In essentie:
* Invoer gaat over begrip: De leerling krijgt informatie.
* Uitvoer gaat over het produceren van: De leerling maakt actief gebruik van de taal.
Hoewel beide cruciaal zijn voor de taalverwerving, werken ze synergetisch. Begrijpelijke input levert het ruwe materiaal, terwijl begrijpelijke output de leerling in staat stelt zijn begrip actief te testen, te verfijnen en te verstevigen. Het outputproces leidt vaak tot het opmerken van lacunes in de kennis van de leerling, wat hem motiveert om op zoek te gaan naar begrijpelijker input om deze lacunes op te vullen. |