Er is geen gestandaardiseerde, universeel gedefinieerde "opdrachtregelinterfacefunctietabel". Het concept hangt sterk af van het specifieke besturingssysteem, shell en zelfs het specifieke programma dat u uitvoert. Het onderliggende idee is echter dat een CLI (opdrachtregelinterface) afhankelijk is van een manier om opdrachten (door de gebruiker getypte strings) aan uitvoerbare functies of acties toe te wijzen. Laten we uitsplitsen hoe deze kaart in verschillende contexten plaatsvindt:
1. Ingebouwde shell-opdrachten:
Shells zoals Bash, Zsh of PowerShell hebben hun eigen interne mechanismen om opdrachten te verwerken. Ze stellen meestal geen "functietabel" rechtstreeks bloot aan de gebruiker, maar intern behouden ze een vorm van gegevensstructuur (waarschijnlijk een hash -tabel of vergelijkbaar) die opdrachtnamen (zoals `ls`,` cd`, `grep`) toewijst aan hun overeenkomstige functies. Wanneer u A -opdracht typt, zoekt de shell deze interne structuur om de bijbehorende functie te vinden en wordt deze uitgevoerd.
2. Externe programma's:
Wanneer u een extern programma uit de CLI uitvoert (bijvoorbeeld `myProgram --option1 waarde`), voert de shell de functies van het programma niet direct uit. In plaats daarvan roept het het programma op als een afzonderlijk proces. Het programma zelf beheert vervolgens zijn interne logica en parsing vaak opdrachtregelargumenten om te bepalen welke functies of acties moeten worden uitgevoerd. Er kunnen interne functieaanroepen zijn binnen het programma op basis van de ontleede argumenten, maar dit is geen "tabel" die toegankelijk is vanaf de shell.
3. Aangepaste shell -functies/aliassen:
U kunt uw eigen functies of aliassen definiëren in een schaal (zoals bash). Deze maken aangepaste opdrachten. De shell beheert deze aangepaste opdrachten in het interne opdrachtzoekmechanisme, waardoor de "functietabel" effectief wordt uitgebreid met door de gebruiker gedefinieerde vermeldingen.
4. Programmeertalen met CLI -interfaces:
Programmeertalen hebben vaak bibliotheken of frameworks die helpen bij het bouwen van CLI -applicaties. Deze bibliotheken kunnen interne gegevensstructuren gebruiken om de toewijzing van opdrachtregelopties naar functies binnen de code van het programma te beheren. Een python-script met behulp van de `argparse`-module definieert bijvoorbeeld functies die worden opgeroepen op basis van de parsed-opdrachtregelargumenten. Nogmaals, dit is intern in het programma, geen afzonderlijke "functietabel" die op het niveau van de shell wordt blootgesteld.
Samenvattend: Het idee van een "opdrachtregelinterfacefunctietabel" is een abstractie. De werkelijke implementatie varieert sterk. Het sleutelconcept is dat de CLI een manier nodig heeft om gebruikersinvoer (opdrachten) te vertalen in uitvoerbare acties, of die acties zijn ingebouwde shell-opdrachten, externe programma's of door de gebruiker gedefinieerde functies in een shell of programma. Dit vertaalmechanisme is meestal geen direct toegankelijke tabel, maar eerder een interne gegevensstructuur en uitvoeringsproces in de shell of de toepassing zelf. |