De opdracht Attrib heeft verschillende schakelaars die kunnen worden gebruikt om bestandskenmerken te wijzigen. Hier zijn enkele veelgebruikte schakelaars:
+R of +ALLEEN LEZEN :Stelt het alleen-lezen-kenmerk in voor een bestand of map, waardoor wijzigingen of verwijderingen worden voorkomen.
-R of -ALLEEN LEZEN :Verwijdert het alleen-lezen attribuut, waardoor het bestand of de map kan worden gewijzigd.
+A of +ARCHIVEER :Stelt het archiefkenmerk in voor een bestand of map, wat handig is voor het bijhouden van bestanden die zijn bijgewerkt of gewijzigd.
-A of -ARCHIVEER :Verwijdert het archiefattribuut.
+H of +VERBORGEN :Stelt het verborgen kenmerk in voor een bestand of map, waardoor het onzichtbaar wordt in Verkenner of vergelijkbare toepassingen.
-H of -VERBORGEN :verwijdert het verborgen kenmerk, waardoor het bestand of de map zichtbaar wordt.
+S of +SYSTEEM :Stelt het systeemkenmerk in voor een bestand of map, waarmee wordt aangegeven dat dit een essentieel onderdeel van het besturingssysteem is.
-S of -SYSTEEM :Verwijdert het systeemkenmerk.
+D of +MAP :Stelt het mapkenmerk voor een bestand in, waardoor het feitelijk in een map wordt omgezet.
-D of -DIRECTORY :Verwijdert het mapkenmerk en retourneert het bestand naar het oorspronkelijke type.
+Ik of +GEINDEXEERD :Stelt het indexeringskenmerk in voor een bestand, waarmee wordt aangegeven dat de inhoud ervan moet worden geïndexeerd zodat het besturingssysteem snel kan zoeken.
-ik of -GEINDEXEERD :Verwijdert het indexeringsattribuut. |