De juiste uitlijning van de datakabel om achterwaartse aansluiting van harde schijven of moederborden te voorkomen, is afhankelijk van verschillende ontwerpkenmerken:
* Intoetsen: Dit is de meest gebruikelijke methode. De connector zelf heeft een fysieke sleutel – een inkeping, uitsteeksel of asymmetrische vorm – die alleen plaatsing in de juiste richting mogelijk maakt. De ontvangende poort op het moederbord of de harde schijf heeft een overeenkomstige spiebaan die voorkomt dat de connector verkeerd wordt geplaatst. Dit is analoog aan hoe een USB-A-connector slechts op één manier in een USB-A-poort past.
* Asymmetrische pinopstellingen: Zelfs zonder duidelijke sleutels zijn de pinnen in de connectoren vaak asymmetrisch gerangschikt. Hoewel ze visueel vergelijkbaar zijn, zijn de interne pin-outs zo verschillend dat een omgekeerde kabel geen goed elektrisch contact maakt of zelfs schade kan veroorzaken. Dit is minder betrouwbaar dan fysieke sleuteling, omdat het ervan afhangt dat de gebruiker een gebrek aan verbinding opmerkt, in plaats van dat de verbinding helemaal wordt verhinderd.
* Kabelontwerp: Sommige kabels, met name SATA-kabels, zijn ontworpen met een lichte buiging of asymmetrie, waardoor het moeilijk is ze achterwaarts aan te sluiten. Dit is op zichzelf geen onfeilbare methode, maar helpt bij het voorkomen van onbedoelde omkering.
Kortom, de combinatie van fysieke keying en asymmetrische ontwerpkenmerken in zowel de connectoren als de kabels zelf werken samen om onjuiste aansluitingen grotendeels te voorkomen. Hoewel het nog steeds mogelijk is om een verbinding te forceren als er voldoende druk wordt uitgeoefend, wordt dit aanzienlijk moeilijker en meestal onmogelijk gemaakt zonder schade te veroorzaken. |