Het belangrijkste nadeel van de ENIAC (en andere computers van de eerste generatie) was het gebrek aan opgeslagen programmamogelijkheden . Dit betekende dat het veranderen van het programma de machine fysiek opnieuw moest bedraden, wat een vervelend, tijdrovend en foutgevoelig proces was.
Dit is waarom dit zo’n belangrijk nadeel was:
* Tijdrovende programmering: Elke keer dat er een nieuwe taak nodig was, moesten ingenieurs en programmeurs honderden of duizenden draden en schakelaars fysiek opnieuw aansluiten. Dit kan dagen of zelfs weken duren.
* Moeilijk te debuggen: Het opsporen en oplossen van fouten in de bedrading was een enorme uitdaging.
* Beperkte flexibiliteit: De machine was in wezen bedraad voor een specifieke taak totdat deze opnieuw werd geprogrammeerd. Dit gebrek aan flexibiliteit belemmerde het nut ervan.
* Downtime: De voortdurende herbedrading leidde tot frequente storingen en stilstand.
Hoewel computers van de eerste generatie baanbrekend waren, maakte dit gebrek aan opgeslagen programmamogelijkheden ze onpraktisch voor veel moderne computertaken. De komst van architectuur met opgeslagen programma's (met de von Neumann-architectuur) in latere generaties zorgde voor een revolutie in het computergebruik. |