Vóór de microprocessor werden computers gebouwd met behulp van afzonderlijke componenten. In plaats van een enkel geïntegreerd circuit dat de logica van de CPU bevatte, vertrouwden ze op duizenden of zelfs tienduizenden individuele transistoren, diodes, weerstanden en condensatoren, allemaal verbonden door draden op grote bedrukte printplaten. Deze componenten voerden dezelfde functies uit als een microprocessor, maar op een veel grotere, minder efficiënte en minder betrouwbare manier. Hier is een uitsplitsing:
* Logische poorten: Basislogische functies (en, of, niet, enz.) Werden geïmplementeerd met behulp van individuele transistors die aan elkaar zijn aangesloten om logische poorten te maken. Deze poorten vormden de bouwstenen van meer complexe circuits.
* Registers en rekenkundige logica -eenheden (Alus): Registers, die gegevens tijdelijk bevatten, en Alus, die rekenkundige en logische bewerkingen uitvoeren, werden geconstrueerd uit talloze logische poorten en flip-flops (geheugenelementen). Dit waren allemaal afzonderlijke componenten.
* geheugen: Vroege computers gebruikten verschillende soorten geheugen, waaronder:
* vacuümbuizen: Deze werden aanvankelijk gebruikt voor zowel logica als geheugen, maar waren omvangrijk, onbetrouwbaar en consumeerden veel kracht.
* magnetisch kerngeheugen: Dit was een belangrijke vooruitgang, het gebruik van kleine magnetische ringen om stukjes informatie op te slaan. Het was sneller en betrouwbaarder dan vacuümbuizen.
* magnetische drums en banden: Deze werden gebruikt voor massaopslag, waardoor langzamere maar grotere capaciteit werd geboden dan kerngeheugen.
* Controle -eenheid: De besturingseenheid, verantwoordelijk voor het ophalen van instructies en het coördineren van de acties van andere delen van de computer, werd ook gebouwd van discrete componenten. Het zou instructies uit het geheugen halen, decoderen en de gegevensstroom in de machine regelen.
* input/output (i/o) apparaten: Dit waren afzonderlijke eenheden die via aangepaste interfaces op de hoofdcomputer waren aangesloten. Dit omvatte ponskaarten, papieren tape -lezers, teletypewriters en later magnetische tapedrives.
In wezen waren pre-microprocessor-computers veel complexer in hun fysieke constructie. Ze waren groter, consumeerden aanzienlijk meer vermogen, genereerden meer warmte en waren veel minder betrouwbaar (vatbaar voor fouten van componenten). Het programmeren ervan was ook een meer betrokken proces, vaak direct in machinecode gedaan of met behulp van zeer laag niveau assemblagetalen. Het gebrek aan integratie maakte het ontwerpen, bouwen en onderhouden van deze machines ongelooflijk uitdagend en duur, waardoor hun toegankelijkheid werd beperkt. De microprocessor bracht een revolutie teweeg in computing door al deze functies te integreren in een enkele chip, waardoor de efficiëntie, betrouwbaarheid en betaalbaarheid dramatisch toenemen. |