De gegevens die de CPU actief gebruikt, worden opgeslagen in cache -geheugen .
Hier is een uitsplitsing:
* CPU: De hersenen van de computer, verantwoordelijk voor het uitvoeren van instructies en het uitvoeren van berekeningen.
* Cache -geheugen: Een klein, extreem snel geheugen dat tussen de CPU en het hoofdgeheugen (RAM) zit.
* ram (willekeurig toegangsgeheugen): Het belangrijkste geheugen van de computer, waar gegevens en programma's worden geladen om toegankelijk te zijn door de CPU.
Waarom is cache -geheugen cruciaal?
* snelheid: Cache -geheugen is veel sneller dan RAM. Hiermee heeft de CPU toegang tot vaak gebruikte gegevens en instructies veel sneller, waardoor de prestaties aanzienlijk worden verbeterd.
* Gegevenslocaliteit: De CPU heeft doorgaans toegang tot gegevens en instructies op een opeenvolgende of gelokaliseerde manier. Cache -geheugenwinkel die recent gebruikte gegevens, anticiperen op toekomstige verzoeken en het minimaliseren van de noodzaak om toegang te krijgen tot langzamere RAM.
Soorten cachegeheugen:
* L1 Cache: De kleinste en snelste cache, direct verbonden met de CPU. Het slaat de meest toegang tot gegevens op.
* L2 Cache: Een grotere en iets langzamere cache dan L1. Het slaat gegevens op die minder vaak toegankelijk zijn, maar nog steeds vaak nodig hebben.
* l3 cache: De grootste en langzaamste cache, vaak gedeeld door meerdere CPU -kernen. Het slaat nog minder vaak toegang tot gegevens op, maar biedt nog steeds een snelheidsboost in vergelijking met toegang tot RAM.
Hoe het werkt:
Wanneer de CPU gegevens nodig heeft, controleert deze eerst de L1 -cache. Als de gegevens er niet zijn, controleert deze de L2 -cache. Als het nog steeds niet wordt gevonden, gaat het naar de L3 -cache. Alleen als de gegevens niet in een van de cacheniveaus zijn, heeft de CPU toegang tot RAM.
Samenvattend: Cache -geheugen is van vitaal belang voor moderne computers en fungeert als een snelle buffer waarmee de CPU veel sneller toegang heeft tot gegevens, waardoor de prestaties worden verbeterd. |