De twee belangrijkste categorieën van processorregisters zijn:
1. Registreert algemene registers: Dit zijn de werkpaarden van de CPU. Ze worden gebruikt om gegevens te bevatten die actief worden verwerkt door de CPU, waaronder:
* operanden: De waarden die worden gebruikt in rekenkundige en logische bewerkingen.
* Gemiddelde resultaten: Waarden gegenereerd tijdens berekeningen.
* adressen: Geheugenlocaties die worden gebruikt voor gegevenstoegang.
* pointers: Verwijzingen naar andere gegevenslocaties.
2. Speciaal doelregisters: Deze registers zijn ontworpen voor specifieke taken en worden meestal niet gebruikt voor algemene gegevensmanipulatie. Ze regelen vaak de werking van de CPU of bewaren belangrijke systeeminformatie. Voorbeelden zijn:
* programmaceller (pc): Bevat het geheugenadres van de volgende instructie die moet worden uitgevoerd.
* instructieregister (IR): Bevat de huidige instructie die wordt uitgevoerd.
* Statusregister (PSR): Slaat vlaggen op die de status van de CPU weerspiegelen, zoals carry-, overloop- of nulvlaggen.
* Stack Pointer (SP): Wijst naar de bovenkant van de stapel, een gegevensstructuur die wordt gebruikt voor het opslaan van functieparameters, lokale variabelen en retouradressen.
* basisregister (Br): Gebruikt om geheugenadressen te berekenen.
Het is belangrijk op te merken dat dit brede categorieën zijn, en sommige registers kunnen een dubbel doel dienen, afhankelijk van de CPU -architectuur. |