In de begindagen van de boekdrukkunst bestond er niet één soort papier dat 'printpapier' werd genoemd. Het type papier dat werd gebruikt, was afhankelijk van de tijdsperiode, de afdrukmethode en de gewenste kwaliteit en kosten. Vroege drukkers gebruikten verschillende materialen, waaronder:
* Handgeschept papier: Dit was eeuwenlang de dominante papiersoort. Het varieerde enorm in kwaliteit en textuur, afhankelijk van de gebruikte materialen (linnenvodden werden als hoge kwaliteit beschouwd) en het productieproces ervan.
* Perkament: Hoewel het in de tijd van Gutenberg duurder en minder gebruikelijk was dan papier, werd het nog steeds gebruikt voor belangrijke documenten.
Later, toen de technologie voor het maken van papier verbeterde, ontstonden er verschillende soorten papier die beter geschikt waren voor drukwerk. Maar zelfs toen was er niet één naam; ze werden beschreven door eigenschappen als:
* Houtpulppapier: Uiteindelijk werd goedkoper en gemakkelijker verkrijgbaar papier gemaakt van houtpulp de norm.
Daarom is er geen eenduidig antwoord op wat ‘printpapier’ werd genoemd. De term zelf is modern, retrospectief. Het gebruikte papier werd beschreven aan de hand van het materiaal, de textuur of de kwaliteit ervan. |