Een polysomnografie (PSG)-test controleert verschillende fysiologische parameters tijdens de slaap om slaapstoornissen te diagnosticeren. Deze omvatten doorgaans:
* Hersengolfactiviteit (EEG): Meet de elektrische activiteit in de hersenen met behulp van elektroden die op de hoofdhuid worden geplaatst. Dit helpt bij het identificeren van verschillende slaapfasen.
* Oogbewegingen (EOG): Meet oogbewegingen met behulp van elektroden die in de buurt van de ogen zijn geplaatst. Dit helpt onderscheid te maken tussen REM (snelle oogbeweging) en niet-REM-slaap.
* Spieractiviteit (EMG): Meet de spieractiviteit met behulp van elektroden die op de kin, benen en soms andere gebieden worden geplaatst. Dit helpt bij het detecteren van spiertrekkingen, beenbewegingen (periodieke ledemaatbewegingen) en andere spieractiviteit tijdens de slaap.
* Hartslag en ritme (ECG): Meet de hartslag en het ritme met behulp van elektroden op de borst. Deze detecteert afwijkingen zoals hartslagveranderingen of pauzes tijdens de slaap (slaapapneu).
* Ademhaling: Bewaakt de ademhalingsinspanning, de luchtstroom en de zuurstofverzadiging in het bloed met behulp van sensoren op de borst en buik, en een neuscanule of sensor. Dit helpt bij het diagnosticeren van slaapstoornissen in de ademhaling, zoals obstructieve slaapapneu en centrale slaapapneu.
* Snurken: Vaak gecontroleerd met behulp van een microfoon die bij de mond of neus wordt geplaatst. Dit helpt bij het beoordelen van de ernst en frequentie van snurken.
* Lichaamspositie: Kan worden gemonitord met behulp van sensoren om veranderingen in de lichaamspositie tijdens de slaap te volgen.
* Bloedzuurstofniveaus (SpO2): Meet de hoeveelheid zuurstof in het bloed. Aanzienlijke druppels duiden op mogelijke problemen met ademhalen tijdens de slaap.
De specifieke gecontroleerde parameters kunnen variëren afhankelijk van de vermoedelijke slaapstoornis en het verzoek van de arts. |