Er bestaat geen universeel overeengekomen set van *drie* belangrijke maatstaven voor de prestaties van de harde schijf, omdat verschillende applicaties prioriteit geven aan verschillende aspecten. Er zijn echter drie cruciale en veelgebruikte maatstaven die samen een goed totaalbeeld geven:
1. Doorvoer (gegevensoverdrachtsnelheid): Dit meet hoeveel gegevens de harde schijf in een bepaalde tijd kan lezen of schrijven (bijvoorbeeld MB/s of GB/s). Het geeft aan hoe snel gegevens van en naar de schijf kunnen worden verplaatst. Een hogere doorvoer betekent over het algemeen sneller laden van applicaties en snellere bestandsoverdracht.
2. Latentie (toegangstijd): Dit meet de vertraging voordat de schijf kan beginnen met het overbrengen van gegevens. Het omvat de tijd die nodig is om de gegevens op de schotel te lokaliseren (zoektijd) en de tijd die de schotel nodig heeft om naar de juiste sector te roteren (rotatielatentie). Een lagere latentie leidt tot responsievere applicaties en snellere toegang tot individuele bestanden.
3. IOPS (Invoer-/uitvoerbewerkingen per seconde): Dit meet het aantal lees- of schrijfverzoeken dat de schijf per seconde kan verwerken. Het is vooral belangrijk voor toepassingen die veel kleine lees- en schrijfbewerkingen uitvoeren, zoals databases. Hoge IOPS duidt op betere prestaties in scenario's met talloze kleine bestandsbewerkingen.
Hoewel er andere meetgegevens bestaan (zoals zoektijd en rotatielatentie, die componenten zijn van latentie), bieden deze drie een uitgebreid overzicht van zowel de snelheid van de gegevensoverdracht als de responsiviteit. Het relatieve belang van elke statistiek hangt sterk af van het specifieke gebruiksscenario. |