De computer maakt onderscheid tussen schijven A en B (en andere schijven) door een combinatie van hardware- en softwaremethoden. In de oudere dagen van diskettes gebeurde dit voornamelijk via hardware:
* Fysieke verbindingen: De diskettestations zelf waren via verschillende interfacepoorten op het moederbord van de computer aangesloten. Het systeem-BIOS (Basic Input/Output System) is geprogrammeerd om deze verschillende poorten te herkennen. Schijf A was doorgaans aangesloten op een primaire interface en schijf B op een secundaire. Het BIOS wijst dan dienovereenkomstig schijfletters toe.
* Onderbrekingsverzoeken (IRQ's): Elke schijf gebruikte een unieke IRQ om de computer te laten weten dat hij klaar was voor gegevensoverdracht. Deze IRQ's werden toegewezen tijdens het initialisatieproces van het systeem, waarbij A en B verschillende IRQ's hadden.
Moderne systemen maken geen gebruik van diskettestations, maar het principe van het onderscheiden van schijven blijft hetzelfde, hoewel de methoden geavanceerder zijn:
* Busadressering: Harde schijven, SSD's en andere opslagapparaten worden via verschillende bussen (bijvoorbeeld SATA, NVMe, USB) met de computer verbonden. Elk apparaat heeft een uniek adres op de bus dat het besturingssysteem kan gebruiken om het te identificeren.
* Apparaatstuurprogramma's: Apparaatstuurprogramma's zijn softwarecomponenten waarmee het besturingssysteem kan communiceren met hardwareapparaten. Elke schijf heeft zijn eigen stuurprogramma dat het apparaat en zijn mogelijkheden identificeert. Het besturingssysteem gebruikt het stuurprogramma om het apparaat te beheren, inclusief het toewijzen van een stationsletter.
* Partitietabellen: Harde schijven zijn vaak verdeeld in partities. De partitietabel, die zich aan het begin van de schijf bevindt, geeft informatie over elke partitie, inclusief de grootte en het startadres. Het besturingssysteem gebruikt deze informatie om stationsletters toe te wijzen aan partities op verschillende fysieke schijven.
* Besturingssysteemtoewijzing: Uiteindelijk is het besturingssysteem verantwoordelijk voor het toewijzen van stationsletters. Het gebruikt de informatie van de hardware en stuurprogramma's om een consistente en logische mapping te creëren tussen fysieke schijven en de letters die we zien (C:, D:, enz.).
Kortom, hoewel de fysieke verbinding van diskettestations cruciaal was voor het onderscheid tussen A en B, vertrouwen moderne systemen op een complexer samenspel tussen hardwareadressen, apparaatstuurprogramma's en logica van het besturingssysteem om onderscheid te maken tussen alle aangesloten opslagapparaten. |