Opgemaakte schijven hebben een bestandssysteem dat de systeemsoftware gebruikt om naar gegevenslocaties te verwijzen.
Hier is een uitsplitsing:
* Bestandssysteem: Dit is een hiërarchische structuur die gegevens op een opslagapparaat organiseert. Het definieert hoe gegevens worden opgeslagen, toegankelijk en beheerd. Populaire bestandssystemen omvatten FAT32, NTFS en EXT4.
* Gegevensblokken: De schijf is verdeeld in kleinere eenheden die blokken worden genoemd. Elk blok heeft een uniek adres.
* Bestandsallocatietabel (vet): Deze tabel houdt bij welke blokken worden gebruikt door welke bestanden. Het is een lijst met bestandsnamen en hun bijbehorende blokadressen.
* mappen: Dit zijn als mappen die bestanden organiseren in logische groepen. Ze slaan informatie op over de bestanden en hun locaties binnen het bestandssysteem.
* metadata: Elk bestand en directory heeft metadata geassocieerd, die informatie over het bestand biedt, zoals de naam, de grootte, het maken van de creatie en machtigingen.
Hoe het werkt:
1. Gegevens opslaan: Wanneer u een bestand opslaat, gebruikt het besturingssysteem het bestandssysteem om beschikbare blokken op de schijf te vinden. De gegevens van het bestand worden naar die blokken geschreven.
2. Toegang tot gegevens: Wanneer u een bestand opent, gebruikt het besturingssysteem het bestandssysteem om de blokadressen van het bestand in het vet op te zoeken. Vervolgens haalt het de gegevens uit die blokken op.
Samenvattend:
Het bestandssysteem fungeert als een routekaart, waardoor het besturingssysteem gegevens op de schijf kan vinden en beheren. Zonder dat zou de schijf een chaotisch worstelen van gegevens zijn, waardoor het onmogelijk is om toegang te krijgen tot of informatie te organiseren. |