Het Boxer-protocol, officieel het Slotprotocol voor de beslechting van de verstoringen van 1900 of het Vredesprotocol van 1901, was een overeenkomst tussen de Qing-dynastie van China en acht buitenlandse naties (Japan, Rusland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Italië, Oostenrijk-Hongarije en de Verenigde Staten) die de Boxer Rebellion beëindigde.
Het protocol was het resultaat van complexe diplomatieke onderhandelingen en legde strenge voorwaarden op aan de Qing-dynastie, waaronder de executie of verbanning van overheidsfunctionarissen die verantwoordelijk werden gehouden voor het geweld, de betaling van vierhonderdvijftig miljoen taels (333 miljoen Amerikaanse dollars of 67 miljoen pond). sterling) als herstelbetalingen aan de gewonde naties en hun onderdanen, buitenlandse garnizoenen in Peking om de buitenlandse legaties te beschermen, de vernietiging van de Taku-forten, de vrijheid voor buitenlandse missionarissen om door het hele land te reizen en te bekeren, het recht voor buitenlandse staten om schepen in Peking te stationeren en andere plaatsen, en de post van buitenlandse troepen in Peking totdat de schadevergoedingen volledig waren betaald.
Het protocol was buitengewoon streng en had verstrekkende gevolgen voor China, zowel economisch als politiek. De betaling van schadevergoedingen putte de Qing-schatkist uit en veroorzaakte grote economische problemen. De aanwezigheid van buitenlandse troepen in China ondermijnde de Chinese soevereiniteit en veroorzaakte wrok onder het Chinese volk. Het protocol markeerde ook het begin van het ‘tijdperk van het imperialisme’, waarin buitenlandse mogendheden steeds meer hun wil aan China oplegden en China in invloedssferen verdeelden. |