Het is een beetje lastig om te zeggen dat er precies vier hoofdcomponenten van een UNIX -besturingssysteem zijn, omdat de structuur kan variëren, afhankelijk van de specifieke implementatie. We kunnen echter de kernfunctionaliteiten opsplitsen in vier belangrijke gebieden:
1. kernel: Dit is het hart van het besturingssysteem, het beheren van de bronnen van het systeem, het bieden van essentiële diensten zoals geheugenbeheer, procesplanning en communicatie met hardware. Het is de kernlaag die rechtstreeks in wisselwerking staat met de hardware van de computer.
2. shell: Dit is de opdrachtregel-tolk, die fungeert als de interface van de gebruiker aan de kernel. Hiermee kunnen gebruikers opdrachten uitgeven, programma's uitvoeren en bestanden beheren. Populaire schelpen zijn onder meer bash, zsh en csh.
3. Systeemhulpprogramma's: Dit zijn een verzameling tools die een breed scala aan functionaliteiten bieden, van het beheren van bestanden en processen tot netwerkconnectiviteit en systeembeheer. Deze hulpprogramma's zijn vaak ingebouwd en bieden een krachtige manier om met het systeem te communiceren.
4. Systeembibliotheken: Dit is een verzameling vooraf gecompileerde functies en routines die een gemeenschappelijke interface bieden voor programma's om te communiceren met de kernel en andere systeemcomponenten. Ze vereenvoudigen het ontwikkelingsproces door herbruikbare code te bieden voor gemeenschappelijke taken.
Het is belangrijk op te merken dat:
* Deze uitsplitsing richt zich op de kernfunctionele componenten, niet op specifieke programma's of applicaties.
* Er zijn veel verschillende implementaties van UNIX (Linux, MacOS, Solaris, enz.) En elk kan zijn eigen specifieke organisatie en componenten hebben.
Hoewel we niet vier strikte componenten kunnen vaststellen, vertegenwoordigen deze vier gebieden de fundamentele bouwstenen van een UNIX -besturingssysteem. |