```
Voorbeeld
```
C:\>DEL C:\Windows\temp\*.tmp
```
4. DIR
De DIR-opdracht wordt gebruikt om de bestanden en mappen in een map weer te geven.
Syntaxis
```
DIR [station:][pad]
```
Voorbeeld
```
C:\>DIR D:\
```
5. AFSLUITEN
De EXIT-opdracht wordt gebruikt om de DOS-opdrachtprompt af te sluiten.
Syntaxis
```
UITGANG
```
Voorbeeld
```
C:\>Afsluiten
```
6. MD
MD-opdracht wordt gebruikt om een map te maken.
Syntaxis
```
MD
```
Voorbeeld
```
C:\>MD C:\Mijn documenten\Nieuwe map
```
7. RD
RD-opdracht wordt gebruikt om een map te verwijderen.
Syntaxis
```
RD
```
Voorbeeld
```
C:\>RD C:\Mijn documenten\Nieuwe map
```
8. REN
REN-opdracht wordt gebruikt om een bestand of map te hernoemen.
Syntaxis
```
REN
```
Voorbeeld
```
C:\>REN C:\Mijn documenten\mijnbestand.txt C:\Mijn documenten\mijntekstbestand.txt
```
9. TYPE
De opdracht TYPE wordt gebruikt om de inhoud van een tekstbestand weer te geven.
Syntaxis
```
TYPE
```
Voorbeeld
```
C:\>TYPE C:\Windows\notepad.exe
```
10. VER
VER-opdracht wordt gebruikt om de versie van DOS weer te geven.
Syntaxis
```
VER
```
Voorbeeld
```
C:\>VER
```