Hier volgen enkele veelgebruikte termen in een opdrachtregelinterface (CLI):
Opdracht :Een instructie die aan de computer wordt gegeven. Commando's worden doorgaans in de CLI getypt en uitgevoerd door op de Enter-toets te drukken.
Argument :Aanvullende informatie die bij een opdracht kan worden verstrekt. Argumenten worden doorgaans gescheiden van de opdracht door een spatie.
Optie :Een manier om het gedrag van een opdracht te wijzigen. Opties worden doorgaans voorafgegaan door een koppelteken (-) of een dubbel koppelteken (--).
Vlag :Een type optie waarvoor geen argument vereist is. Vlaggen worden doorgaans gebruikt om een specifieke functie in of uit te schakelen.
Parameter :Een algemene term die wordt gebruikt om naar zowel argumenten als opties te verwijzen.
Vraag :Het symbool of de tekst die aan het begin van een regel in de CLI verschijnt, om aan te geven dat deze gereed is voor invoer.
Cursor :De locatie op het scherm waar het volgende teken wordt weergegeven.
Echo :De weergave van tekens zoals ze in de CLI worden getypt.
Geschiedenis :Een record van de opdrachten die zijn uitgevoerd in de CLI.
Opdrachtvoltooiing :een functie waarmee u opdrachten kunt voltooien door automatisch de rest van de opdracht in te vullen nadat u de eerste paar tekens heeft getypt.
Syntaxis :de regels voor het gebruik van een opdracht, inclusief de volgorde en indeling van de opdracht, argumenten en opties. |