`.
3. Voeg de Atlassian CLI toe aan de padomgevingsvariabele van uw systeem:
De Atlassian CLI moet worden toegevoegd aan de padomgevingsvariabele van uw systeem, zodat deze vanuit elk terminalvenster beschikbaar is. Om dit te doen, volgt u deze stappen:
- Navigeer naar uw thuismap met behulp van het commando `cd ~`.
- Open het `.profile`-bestand met de teksteditor van uw voorkeur. U kunt de volgende opdracht gebruiken:
``` bash
nano ~/.profiel
```
- Voeg de volgende regel toe aan het einde van het `.profile`-bestand:
``` bash
export PATH=$PATH:~/.atlassian-cli//bin
```
Waar `` de versie vertegenwoordigt van de Atlassian CLI die u hebt geïnstalleerd.
- Sla het `.profile`-bestand op.
- Sluit uw terminalvenster en open een nieuw venster om de omgevingsvariabelen te vernieuwen.
4. Controleer de installatie:
Om te controleren of de Atlassian CLI correct is geïnstalleerd en kan worden gebruikt, voert u de volgende opdracht uit in een terminalvenster:
``` bash
atlassisch
```
Als de CLI met succes is geïnstalleerd, wordt er een helpbericht weergegeven met instructies over het gebruik van de verschillende beschikbare opdrachten.
Dat is het! U hebt de Atlassian Command Line Interface met succes geïnstalleerd op Linux en kunt deze gaan gebruiken om uw Atlassian-producten en -instanties te beheren.