| Webservers en databases communiceren voornamelijk via een client-server-architectuur, meestal via een netwerkverbinding. De specifieke mechanismen die worden gebruikt variëren afhankelijk van de betrokken technologieën, maar de algemene stroom is consistent:
1. De webserver ontvangt een verzoek:
* Een gebruiker heeft interactie met een website (verzendt bijvoorbeeld een formulier, klikt op een link).
* De webserver (bijvoorbeeld Apache, Nginx) ontvangt het verzoek. Dit verzoek bevat vaak informatie over de gevraagde bron (bijvoorbeeld een specifieke webpagina of gegevens).
2. De webserver maakt verbinding met de database:
* De webserverapplicatie (vaak geschreven in talen als Python, PHP, Java, Node.js, etc.) fungeert als client voor de database.
* Het gebruikt een databaseconnector of driver (specifiek voor het gebruikte databasesysteem – bijvoorbeeld MySQL Connector/Python, JDBC voor Java, psycopg2 voor PostgreSQL) om een verbinding met de databaseserver tot stand te brengen. Dit omvat het opgeven van verbindingsdetails zoals hostnaam, poort, gebruikersnaam en wachtwoord.
3. De webserver verzendt een query:
* De webserverapplicatie stuurt een query (een gestructureerd verzoek om gegevens) naar de databaseserver via de tot stand gebrachte verbinding. Deze query wordt doorgaans geschreven in Structured Query Language (SQL). De vraag kan zijn:
* Een `SELECT`-instructie om gegevens op te halen.
* Een `INSERT`-instructie om nieuwe gegevens toe te voegen.
* Een `UPDATE`-instructie om bestaande gegevens te wijzigen.
* Een `DELETE`-instructie om gegevens te verwijderen.
4. De database verwerkt de zoekopdracht:
* De databaseserver (bijvoorbeeld MySQL, PostgreSQL, MongoDB, Oracle) ontvangt de query, parseert deze en voert deze uit op basis van de relevante gegevens.
5. De database retourneert het resultaat:
* De databaseserver stuurt het resultaat van de zoekopdracht terug naar de webserverapplicatie. Dit resultaat kan zijn:
* Een reeks rijen (voor `SELECT`-query's).
* Een statusbericht dat succes of mislukking aangeeft (voor `INSERT`, `UPDATE`, `DELETE` queries).
6. De webserver verwerkt het resultaat:
* De webserverapplicatie ontvangt de gegevens uit de database.
* Het verwerkt deze gegevens (formatteert deze bijvoorbeeld in HTML, JSON of XML).
7. De webserver verzendt een antwoord:
* De webserver stuurt een antwoord terug naar de browser van de gebruiker. Dit antwoord bevat doorgaans de verwerkte gegevens en is wat de gebruiker in zijn browser ziet.
Communicatieprotocollen:
De communicatie tussen de webserver en de database gebeurt meestal via TCP/IP met behulp van een van de volgende:
* TCP-sockets: Een laagdrempelige, maar flexibele manier waarop de webserver rechtstreeks verbinding kan maken met en kan communiceren met de databaseserver.
* Databasespecifieke protocollen: Sommige databases hebben hun eigen gespecialiseerde protocollen (bijvoorbeeld het interne protocol van MySQL). Deze worden echter vaak weggeabstraheerd door de databaseconnectorbibliotheken.
Voorbeeld (conceptueel):
Stel je voor dat een gebruiker een inlogformulier indient.
1. De webserver ontvangt de gebruikersnaam en het wachtwoord.
2. De webserver gebruikt een databaseconnector om verbinding te maken met de database.
3. De webserver verzendt een SQL-query zoals `SELECT * FROM gebruikers WHERE gebruikersnaam ='john_doe'`
4. De database voert de zoekopdracht uit en retourneert een overeenkomende gebruikersrij (of niets als er geen gebruiker wordt gevonden).
5. De webserver verifieert het wachtwoord aan de hand van de geretourneerde gegevens.
6. Als het inloggen is gelukt, stuurt de webserver een antwoord dat aangeeft dat het inloggen is gelukt, eventueel inclusief een sessietoken. Anders wordt er een foutmelding verzonden.
Dit proces is van fundamenteel belang voor de manier waarop dynamische websites werken, waardoor ze gegevens die in een database zijn opgeslagen, kunnen ophalen en manipuleren. De specifieke implementatiedetails kunnen behoorlijk complex worden, maar de basisprincipes blijven hetzelfde. |