Het deel van het computersysteem dat door een programma kan worden gebruikt, wordt een resource genoemd .
Hier zijn enkele voorbeelden van bronnen:
* Hardware: Dit omvat dingen zoals de CPU, Memory (RAM), harde schijf, grafische kaart en randapparatuur zoals printers en monitoren.
* software: Dit omvat het besturingssysteem, bibliotheken en andere softwareprogramma's die functionaliteit bieden.
* gegevens: Dit omvat bestanden, databases en andere informatie waartoe programma's toegang hebben.
* Netwerk: Dit omvat internet, lokale netwerken (LAN's) en andere communicatiekanalen.
Een programma kan deze bronnen gebruiken om zijn taken uit te voeren. Een tekstverwerkingsprogramma kan bijvoorbeeld de CPU gebruiken om tekst te verwerken, geheugen om het document op te slaan, de harde schijf om het document op te slaan en de monitor om het document weer te geven.
De specifieke bronnen waartoe een programma toegang heeft, worden bepaald door het besturingssysteem en de machtigingen van het programma. |