Windows maakt grafisch onderscheid tussen bestandstypen, voornamelijk via bestandspictogrammen en, in mindere mate, bestandsnaamextensies .
* Bestandspictogrammen: Dit is de meest prominente methode. Elk bestandstype is gekoppeld aan een specifiek pictogram. Deze pictogrammen zijn meestal kleine afbeeldingen die de aard van het bestand weergeven (bijvoorbeeld een documentpictogram voor .docx-bestanden, een mappictogram voor mappen, een muzieknoot voor .mp3-bestanden, enz.). Het besturingssysteem gebruikt de bestandsextensie (hieronder uitgelegd) en de geregistreerde bestandskoppeling om te bepalen welk pictogram moet worden weergegeven. Verschillende applicaties kunnen ook hun eigen pictogrammen registreren voor specifieke bestandstypen die ze verwerken.
* Bestandsnaamextensies: Hoewel ze visueel niet zo opvallend zijn als pictogrammen, bieden bestandsextensies (het deel van een bestandsnaam na de laatste punt, zoals ".docx", ".pdf" of ".exe") een tekstuele aanwijzing over het bestandstype. Windows geeft standaard bestandsextensies weer, maar deze instelling kan door de gebruiker worden gewijzigd. Zelfs als deze verborgen is, wordt de extensie nog steeds door het systeem gebruikt om bestandsassociaties en gedrag te bepalen. Het uitsluitend vertrouwen op extensies is echter minder gebruiksvriendelijk, omdat gebruikers dan moeten weten wat de verschillende extensies betekenen.
Kortom, Windows gebruikt de bestandsextensie om het juiste pictogram en de juiste bestandsassociatie op te zoeken, en het pictogram is wat de gebruiker visueel ziet om onderscheid te maken tussen verschillende bestandstypen. De combinatie van beide zorgt voor een duidelijker begrip van de weergegeven bestanden. |