Software 'ziet' er niet uit zoals een fysiek object dat doet. Het heeft geen fysieke vorm. Wat u ziet, hangt volledig af van de *interface* die de software biedt:
* Grafische gebruikersinterface (GUI): Dit is waar de meeste mensen aan denken als ze op een bepaalde manier nadenken over 'software kijken'. Dit is de visuele presentatie op een scherm, inclusief vensters, knoppen, menu's, pictogrammen, tekst, afbeeldingen en andere visuele elementen. Het uiterlijk varieert enorm, afhankelijk van het doel van de software en de keuzes van de ontwerper. Een tekstverwerker zal er anders uitzien dan een spel, en die zal er anders uitzien dan een spreadsheetprogramma.
* Opdrachtregelinterface (CLI): Dit is op tekst gebaseerd. U communiceert door opdrachten te typen, en de software reageert met tekstuitvoer. Er is geen visuele ‘look’ in de typische zin; het is puur tekstueel.
* Applicatieprogrammeerinterface (API): API's worden niet visueel gepresenteerd aan de eindgebruiker. Het zijn sets regels en specificaties die softwareprogramma's kunnen volgen om met elkaar te communiceren. Ze hebben geen ‘look’.
* Broncode: Dit zijn de voor mensen leesbare instructies die programmeurs schrijven om software te maken. Het ziet eruit als tekst, vaak gekleurd voor de leesbaarheid, met een specifieke syntaxis, afhankelijk van de programmeertaal. Dit is niet iets wat de gemiddelde gebruiker ziet.
Kortom, het 'uiterlijk' van software is een zeer variabel concept dat wordt gedefinieerd door de interface, variërend van visueel rijke GUI's tot puur tekstuele CLI's, waarbij API's helemaal geen visuele presentatie hebben. |