Ja .
Bij JPEG-compressie wordt een afbeelding in kleine blokken verdeeld en op elk blok een discrete cosinustransformatie (DCT) toegepast. De DCT-coëfficiënten worden vervolgens gekwantiseerd en gecodeerd. Bij de kwantiseringsstap gaat de beeldkwaliteit verloren, omdat sommige DCT-coëfficiënten worden weggegooid om de bestandsgrootte te verkleinen.
Hoe meer een beeld wordt gecomprimeerd, hoe meer DCT-coëfficiënten worden weggegooid en hoe merkbaarder de kwaliteitsverslechtering wordt. Dit kan zich manifesteren als blokkerige artefacten, vage randen en verminderde details.
Over het algemeen wordt aanbevolen om bij het opslaan van JPEG-afbeeldingen een compressiekwaliteitsinstelling van ongeveer 80% tot 90% te gebruiken. Dit resulteert in een goede balans tussen bestandsgrootte en beeldkwaliteit. |