1. Schakel de scanner in en ga naar de programmeermodus door op de [Pgm]-toets te drukken.

2. Gebruik de toetsen [Omhoog] en [Omlaag] om het gewenste servicetype te selecteren (d.w.z. "Air", "Marine", "HAM").

3. Zodra het gewenste servicetype is geselecteerd, drukt u op de [Enter]-toets.

4. Gebruik de toetsen [Omhoog] en [Omlaag] om door de beschikbare kanalen voor het geselecteerde servicetype te bladeren.

5. Zodra het gewenste kanaal is geselecteerd, drukt u op de [Enter]-toets.

6. De scanner vraagt ​​u nu om de frequentie van het kanaal in te voeren. Gebruik de numerieke toetsen om de frequentie in te voeren en druk vervolgens op de [Enter]-toets.

7. De scanner vraagt ​​u vervolgens om het zendvermogen in te voeren (indien van toepassing). Gebruik de toetsen [Omhoog] en [Omlaag] om het gewenste zendvermogen te selecteren en druk vervolgens op de toets [Enter].

8. De scanner vraagt ​​u vervolgens een naam voor het kanaal in te voeren. Gebruik de alfanumerieke toetsen om een ​​naam in te voeren en druk vervolgens op de toets [Enter].

9. Zodra alle informatie voor het kanaal is ingevoerd, drukt u op de toets [Opslaan] om het kanaal op te slaan.

10. Herhaal stappen 3-9 voor elk extra kanaal dat u wilt programmeren.

11. Nadat u alle gewenste kanalen heeft geprogrammeerd, drukt u op de toets [Pgm] om de programmeermodus te verlaten.

12. De scanner is nu klaar voor gebruik.