De Linux -terminal heeft geen specifieke taal in de manier waarop u misschien denkt aan een programmeertaal zoals Python of Java. Het gaat meer om de omgeving en tools gebruikt om te communiceren met het systeem.
Hier is een uitsplitsing:
* shell: De shell is de primaire interface die u gebruikt om te communiceren met de terminal. Het is een opdrachtregel-tolk die uw invoer neemt en deze vertaalt in acties die het besturingssysteem begrijpt. Gemeenschappelijke schelpen in Linux zijn bash, zsh en vis. Elke shell heeft zijn eigen syntaxis en functies.
* opdrachtregelinterface (CLI): De terminal biedt een CLI -omgeving, zodat u met het systeem kunt communiceren met behulp van tekstopdrachten. Dit in tegenstelling tot een grafische gebruikersinterface (GUI) die visuele elementen zoals pictogrammen en menu's gebruikt.
* opdrachten: De opdrachten die u in de terminal typt, zijn de "taal" die u gebruikt om met het systeem te communiceren. Deze opdrachten zijn meestal ingebouwd in de schaal of komen van externe programma's.
* programmeertalen: U kunt programma's uitvoeren die zijn geschreven in verschillende programmeertalen (zoals Python, C ++, Java, enz.) Van de terminal. Deze talen zijn echter onafhankelijk van de terminal zelf.
Kortom, de Linux-terminal is een omgeving die een shell en opdrachtregelinterface gebruikt voor interactie met het systeem. De specifieke opdrachten die u gebruikt, zijn de "taal" van de terminal, maar het is geen enkele, verenigde taal zoals een programmeertaal. |