Of computers sneller zijn als ze op een netwerk zijn aangesloten, hangt volledig af van wat u doet. Netwerken maken individuele computers niet automatisch sneller. In plaats daarvan stelt het hen in staat *samen* te werken op een manier die kan leiden tot een snellere algehele taakvoltooiing.
Hier is een overzicht:
* Sneller voor bepaalde taken: Netwerken blinkt uit wanneer taken over meerdere machines kunnen worden verdeeld. Voorbeelden zijn onder meer:
* Gedistribueerd computergebruik: Complexe problemen oplossen door ze in kleinere delen op te splitsen, die elk door een andere computer worden afgehandeld. Dit is aanzienlijk sneller dan één enkele computer die het hele werk doet. Denk aan wetenschappelijke simulaties, het breken van encryptie of het renderen van complexe 3D-modellen.
* Gegevensopslag en ophalen: Toegang krijgen tot gegevens die zijn opgeslagen op een netwerkserver kan veel sneller zijn dan toegang vanaf een enkele lokale schijf, vooral bij grote bestanden.
* Parallelle verwerking: Meerdere programma's tegelijkertijd uitvoeren op meerdere machines.
* Niet sneller (of zelfs langzamer) voor andere taken: Voor taken die inherent single-threaded zijn en geen baat hebben bij gedistribueerde verwerking, biedt netwerken geen snelheidsvoordeel. Netwerkoverhead (communicatielatentie, enz.) kan de zaken zelfs langzamer maken. Voorbeelden:
* Tekstverwerking voor één gebruiker: Een document schrijven op één computer gaat niet sneller omdat deze is aangesloten op een netwerk.
* Een videogame voor één speler spelen: De prestaties van het spel worden bepaald door de verwerkingskracht van de individuele computer, niet door het netwerk.
Kortom:Netwerken creëert een *systeem* dat sneller kan zijn dan een enkele computer voor specifieke soorten taken. Het versnelt niet automatisch de individuele computers zelf. |