Er zijn een aantal verschillende manieren om computers in een netwerk te lokaliseren.
* IP-adres. Dit is een unieke numerieke identificatie die aan elk apparaat in een netwerk wordt toegewezen. IP-adressen worden doorgaans geschreven als vier cijfers, gescheiden door punten, zoals 192.168.1.1.
* MAC-adres. Dit is een unieke hardware-ID die in elke netwerkinterfacekaart (NIC) wordt gebrand. MAC-adressen worden doorgaans geschreven als zes cijfers, gescheiden door koppeltekens of dubbele punten, zoals 00-11-22-33-44-55.
* Hostnaam. Dit is een voor mensen leesbare naam die aan elke computer in een netwerk wordt toegewezen. Hostnamen worden doorgaans gekozen om beschrijvend en gedenkwaardig te zijn, zoals 'server1' of 'client2'.
Om het IP-adres, MAC-adres of hostnaam van een computer in uw netwerk te vinden, kunt u de volgende stappen volgen:
* Vensters: Open de opdrachtprompt en typ het commando `ipconfig`. Hierdoor worden het IP-adres, het MAC-adres en de hostnaam van uw computer weergegeven.
* Mac: Open de Terminal en typ het commando `ifconfig`. Hierdoor worden het IP-adres, het MAC-adres en de hostnaam van uw computer weergegeven.
* Linux: Open de Terminal en typ het commando `hostnaam`. Hierdoor wordt de hostnaam van uw computer weergegeven. Om het IP-adres en MAC-adres van uw computer te vinden, kunt u de opdrachten `ifconfig` of `ip addr` gebruiken.
Zodra u het IP-adres, MAC-adres of de hostnaam van een computer in uw netwerk hebt gevonden, kunt u deze gebruiken om verbinding te maken met die computer. Als u bijvoorbeeld verbinding wilt maken met een computer met het IP-adres 192.168.1.1, kunt u het volgende adres in uw webbrowser typen:
`http://192.168.1.1`
Hierdoor wordt een verbinding geopend met de computer op dat IP-adres. |