Er is geen categorisering van IPv4-adressen als verschillende "typen" op dezelfde manier als voor IPv6 (zoals unicast, multicast, anycast). In plaats daarvan worden IPv4-adressen geclassificeerd op basis van hun netwerkvoorvoegsel (het aantal leidende bits dat het netwerkgedeelte van het adres identificeert). Deze classificatie bepaalt de grootte van het netwerk en het aantal beschikbare hostadressen binnen dat netwerk. De gebruikelijke classificaties zijn:
* Klasse A: Adressen die beginnen met `0` in het eerste bit. Deze hebben een groot netwerkgedeelte en een klein hostgedeelte, waardoor enkele zeer grote netwerken ontstaan. Ze worden zelden meer gebruikt.
* Klasse B: Adressen beginnend met `10` in de eerste twee bits. Zij bieden een middelgroot netwerk. Tegenwoordig minder gebruikelijk dan vroeger.
* Klasse C: Adressen beginnend met `110` in de eerste drie bits. Deze bieden kleinere netwerken met meer hosts per netwerk. Ooit waren deze heel gebruikelijk, maar dit wordt steeds minder vanwege de schaarste aan IPv4-adressen.
* Klasse D: Adressen die beginnen met `1110`. Deze worden gebruikt voor multicasting , waarmee gegevens tegelijkertijd naar meerdere ontvangers kunnen worden verzonden. Ze worden niet toegewezen zoals klasse A-, B- en C-adressen.
* Klasse E: Adressen die beginnen met `1111`. Deze zijn gereserveerd voor experimentele doeleinden en worden normaal gesproken niet gebruikt in alledaagse netwerken.
Het is belangrijk om op te merken: Het Classful-netwerkadresseringsschema (A, B, C, D, E) is grotendeels achterhaald. Moderne netwerken maken gebruik van Klasseloze Inter-Domain Routing (CIDR) notatie, die een schuine streep gebruikt, gevolgd door een getal (bijvoorbeeld `/24`, `/16`) om de lengte van het netwerkvoorvoegsel aan te geven. CIDR maakt een veel flexibelere en efficiëntere toewijzing van IP-adressen mogelijk. Hoewel de oude klassen soms nog steeds worden genoemd vanwege de historische context, is CIDR de standaard die tegenwoordig wordt gebruikt. |