Een MAC-adres (Media Access Control-adres) en een IP-adres (Internet Protocol-adres) zijn beide unieke identificatiegegevens die worden toegewezen aan apparaten in een netwerk. Ze dienen echter verschillende doeleinden en hebben verschillende formaten:
MAC-adres:
- Een MAC-adres is een uniek 48-bits hexadecimaal nummer dat wordt toegewezen aan de netwerkinterfacecontroller (NIC) van een apparaat.
- Het wordt gebruikt voor LAN-communicatie en identificatie.
- MAC-adressen worden door de fabrikant in de NIC-hardware gebrand en worden vaak weergegeven in de vorm van zes paar hexadecimale cijfers, gescheiden door dubbele punten (bijvoorbeeld 00:15:6D:75:B1:C1).
- Elk MAC-adres is wereldwijd uniek, zodat geen twee apparaten hetzelfde MAC-adres op hetzelfde netwerk hebben.
IP-adres:
- Een IP-adres is een 32-bits of 128-bits binair getal dat wordt toegewezen aan elk apparaat dat is aangesloten op een netwerk via het Internet Protocol (IP).
- Het dient als het unieke identificatie- en communicatieadres van het apparaat op internet of andere IP-gebaseerde netwerken.
- IP-adressen worden doorgaans weergegeven als vier decimale getallen, gescheiden door punten (bijvoorbeeld 192.168.1.1).
- IP-adressen kunnen dynamisch (automatisch toegewezen) of statisch (handmatig geconfigureerd) zijn.
Samenvattend:hoewel zowel MAC-adressen als IP-adressen unieke identificatiegegevens zijn, vervullen ze verschillende rollen in netwerken. MAC-adressen worden voornamelijk gebruikt voor apparaatidentificatie binnen een lokaal netwerk, terwijl IP-adressen communicatie tussen apparaten via netwerken mogelijk maken met behulp van het internetprotocol. |