De protocollen die primair zijn ontworpen om gegevens van het ene lokale netwerk naar het andere binnen een internetwerk te verplaatsen, zijn routeringsprotocollen . Deze protocollen gaan niet over de *data* zelf, maar over het *pad* waar de data over gaan. Voorbeelden zijn onder meer:
* Interior Gateway Protocollen (IGP's): Deze opereren binnen één autonoom systeem (zoals het netwerk van een bedrijf). Veel voorkomende voorbeelden zijn:
* RIP (Routing Information Protocol): Een afstandsvectorprotocol, eenvoudiger maar minder schaalbaar.
* OSPF (eerst het kortste pad openen): Een link-state protocol, complexer maar schaalbaarder en efficiënter.
* EIGRP (Enhanced Interior Gateway Routing Protocol): Een eigen protocol van Cisco, dat kenmerken van zowel afstandsvector als linkstatus combineert.
* Exterieur Gateway Protocollen (EGP's): Deze werken tussen verschillende autonome systemen (bijvoorbeeld door netwerken van verschillende bedrijven of ISP's met elkaar te verbinden). Het meest opvallende voorbeeld is:
* BGP (Border Gateway Protocol): De de facto standaard voor routering tussen autonome systemen op internet.
Terwijl protocollen zoals TCP/IP de daadwerkelijke gegevensoverdracht *via* het gekozen pad afhandelen, zijn routeringsprotocollen verantwoordelijk voor het *bepalen* van dat pad. Ze beslissen welke netwerkinterface ze moeten gebruiken en waar ze pakketten moeten doorsturen om het bestemmingsnetwerk te bereiken. |