Routers werken op de netwerklaag (laag 3) van het OSI-model omdat hun primaire functie het bepalen van het beste pad is waarop datapakketten over netwerken kunnen reizen. Dit omvat het onderzoeken van het netwerkadres (IP-adres) dat zich in de header van het pakket op de netwerklaag bevindt.
Hier is een overzicht:
* IP-adressen en routeringstabellen: Routers gebruiken IP-adressen om de bestemming van een pakket te identificeren. Ze raadplegen hun routeringstabellen, die informatie bevatten over beschikbare netwerken en de beste routes om deze te bereiken. Met deze routeringsinformatie kunnen ze pakketten doorsturen naar hun eindbestemming, zelfs over meerdere netwerken. Lagere lagen (zoals de Data Link Layer, Laag 2) houden zich bezig met fysieke adressering (MAC-adressen) die alleen relevant zijn binnen een enkel netwerk.
* Netwerkadressering: De netwerklaag is verantwoordelijk voor de logische adressering, wat betekent dat deze de toewijzing en routering van gegevens afhandelt op basis van logische adressen (IP-adressen). Routers zijn het cruciale onderdeel dat communicatie tussen verschillende netwerken mogelijk maakt, elk met hun eigen unieke netwerkadresruimte.
* Internetwerkcommunicatie: Het belangrijkste verschil tussen een switch (laag 2) en een router (laag 3) ligt hier. Schakelt gegevens door op basis van MAC-adressen binnen één netwerk. Routers sturen gegevens echter door tussen verschillende netwerken en gebruiken IP-adressen om de volgende hop te bepalen. Deze internetwerkfunctionaliteit vereist werking op de netwerklaag.
Kortom, het vermogen van de router om beslissingen te nemen op basis van netwerkadressen en pakketten over meerdere netwerken te routeren, plaatst hem regelrecht op de netwerklaag van het OSI-model. |