Nadat is vastgesteld dat een datapakket van Netwerk 1 moet worden doorgestuurd, voert de router de volgende acties uit:
1. Updatet de routeringstabel :De router raadpleegt zijn routeringstabel om de volgende router of direct aangesloten interface te identificeren waarnaar het datapakket moet worden doorgestuurd.
2. Inkapseling :de router voegt een nieuwe header toe aan het datapakket. Deze header bevat informatie zoals het doel-IP-adres, het bron-IP-adres, de time-to-live (TTL) en het protocoltype.
3. Doorsturen :de router stuurt het datapakket door naar de volgende router of rechtstreeks aangesloten interface op basis van de bijgewerkte routeringstabelinformatie.
4. Pakketverzending :De router verzendt het datapakket via de juiste netwerkinterface naar zijn eindbestemming.
Dit proces gaat door terwijl het datapakket door het netwerk reist en door routers wordt doorgestuurd op basis van hun routeringstabellen totdat het de beoogde bestemming bereikt. |