1. Zelftest bij inschakelen (POST)
Wanneer de router is ingeschakeld, wordt de POST uitgevoerd. Bij dit proces worden de hardwarecomponenten van de router, zoals de CPU, het geheugen en de interfaces, gecontroleerd om er zeker van te zijn dat ze goed functioneren. Als er hardwareproblemen worden gedetecteerd, stopt de POST en wordt er een foutmelding weergegeven.
2. De ROM-monitor laden
Na de POST laadt de router de ROM-monitor. De ROM-monitor is een klein programma dat de hardware van de router initialiseert en een eenvoudige opdrachtregelinterface (CLI) biedt. De ROM-monitor kan worden gebruikt om hardwareproblemen op te lossen en om de hoofdimage van het besturingssysteem te laden.
3. De afbeelding van het besturingssysteem laden
De afbeelding van het besturingssysteem wordt opgeslagen in het flashgeheugen van de router. De ROM-monitor laadt de image van het besturingssysteem in het geheugen en start deze vervolgens. Het besturingssysteem zal op zijn beurt de softwarecomponenten van de router initialiseren, zoals de routeringsprotocollen en de interfacestuurprogramma's.
4. De configuratie toepassen
Zodra het besturingssysteem actief is, leest het het configuratiebestand uit het flashgeheugen en past het de configuratie toe op de router. Het configuratiebestand bevat informatie over de IP-adressen van de router, routeringsprotocollen, interfaces en andere instellingen.
5. Definitieve configuratie
Nadat het configuratiebestand is toegepast, is de router volledig geconfigureerd en operationeel. De router voegt zich bij de routeringstabel en begint verkeer door te sturen volgens de gespecificeerde routeringsprotocollen. De router kan ook diensten leveren zoals NAT, DHCP en firewallbescherming. |