Het routeren van een HTTP-verzoek van een client naar de juiste dienst op een server omvat verschillende stappen en is sterk afhankelijk van de architectuur van de server. Hier volgt een overzicht van de gebruikelijke benaderingen:
1. Load Balancer (vaak de eerste stop):
* Veel systemen gebruiken een load balancer als toegangspunt. Dit is een dedicated server die binnenkomende verzoeken verdeelt over meerdere backend-servers (de eigenlijke services). De load balancer beslist naar welke server het verzoek moet worden doorgestuurd op basis van factoren zoals serverbelasting, gezondheidscontroles en mogelijk zelfs verzoekkenmerken (bijvoorbeeld met behulp van een techniek die content-aware routing wordt genoemd).
* De load balancer werkt doorgaans op de netwerklaag (laag 4) of de applicatielaag (laag 7). Load balancers van laag 4 kijken naar zaken als IP-adressen en poorten, terwijl load balancers van laag 7 het HTTP-verzoek zelf inspecteren (headers, URL, enz.) voordat ze een routeringsbeslissing nemen.
2. Reverse Proxy (vaak na de Load Balancer):
* Een reverse proxy bevindt zich vóór een of meer backend-servers. Het ontvangt verzoeken van de load balancer (of rechtstreeks van clients als er geen load balancer is) en stuurt deze door naar de juiste service.
* Omgekeerde proxy's voeren vaak taken uit zoals caching, SSL-beëindiging (het decoderen van HTTPS-verkeer) en verzoeken om wijziging voordat het verzoek wordt doorgegeven aan de backend.
* Nginx en Apache zijn populaire voorbeelden van omgekeerde proxy's.
3. Routering aan de serverzijde (binnen de applicatie):
* Zodra het verzoek de server bereikt (na mogelijk via een load balancer en reverse proxy te zijn gegaan), moet de server zelf bepalen welke specifieke service of applicatie het moet afhandelen. Dit gebeurt meestal met behulp van een van de volgende methoden:
* URL-pad: De meest voorkomende methode. De server onderzoekt de padcomponent van de URL (het gedeelte na de domeinnaam). `/users/123` kan bijvoorbeeld naar een gebruikersservice worden gerouteerd, terwijl `/products/search` naar een productcatalogusservice kan gaan. Frameworks zoals Express.js (Node.js), Spring Boot (Java) en Django (Python) bieden mechanismen voor het definiëren van routes op basis van URL-paden.
* Hostnaam/domein: Er kunnen verschillende services worden geïmplementeerd op verschillende subdomeinen of hostnamen (bijvoorbeeld 'users.example.com' versus 'products.example.com'). De server kan de hostnaam gebruiken om de juiste service te bepalen.
* Headergebaseerde routering: Het verzoek kan headers bevatten met informatie over de beoogde service. De server kan deze headers controleren om het verzoek dienovereenkomstig te routeren.
* Inhoud aanvragen: In sommige gevallen kan de inhoud van de aanvraagtekst zelf bepalen welke service deze moet afhandelen. Dit komt minder vaak voor omdat het meer verwerking vereist en minder efficiënt kan zijn.
4. Servicedetectie (voor microservices-architecturen):
* In microservices-architecturen worden services vaak dynamisch ingezet en geschaald. Mechanismen voor het ontdekken van services, zoals Consul, etcd of Kubernetes, helpen bij het lokaliseren van de huidige exemplaren van elke service. Wanneer een verzoek binnenkomt, vraagt het routeringsmechanisme (bijvoorbeeld een reverse proxy of API-gateway) het servicedetectiesysteem om het adres van het juiste service-exemplaar te vinden en stuurt het verzoek door.
Samengevat: Het proces is een keten van potentieel meerdere componenten. Een verzoek verloopt doorgaans als volgt:
Client -> (Load Balancer) -> (Reverse Proxy) -> Server -> (Servicedetectie, indien van toepassing) -> Specifieke service
De exacte implementatie is sterk afhankelijk van de complexiteit van het systeem en de specifieke gebruikte technologieën. Eenvoudige toepassingen omvatten mogelijk alleen URL-padroutering op een enkele server, terwijl grootschalige systemen een combinatie van load balancers, reverse proxy's, servicedetectie en geavanceerde routeringsregels gebruiken. |