Client-server-adressering verwijst naar het proces waarbij berichten worden uitgewisseld tussen clients en servers in een client-server-architectuur. Bij client-server-adressering bevat elk bericht zowel een bronadres (de client) als een bestemmingsadres (de server). Hierdoor kan de server identificeren welke client het verzoek heeft verzonden en een antwoord terugsturen naar die specifieke client.
Client-server-adressering wordt doorgaans geïmplementeerd met behulp van een combinatie van IP-adressen en poortnummers. IP-adressen zijn unieke identificatiegegevens die aan elk apparaat in een netwerk worden toegewezen, terwijl poortnummers worden gebruikt om specifieke toepassingen of services te identificeren die op een apparaat worden uitgevoerd. Wanneer een client een verzoek naar een server verzendt, wordt het verzoek naar het IP-adres en poortnummer van de server verzonden. De server verwerkt vervolgens het verzoek en stuurt een antwoord terug naar het IP-adres en poortnummer van de client.
Client-server-adressering kan ook worden geïmplementeerd met behulp van domeinnamen in plaats van IP-adressen. Domeinnamen zijn voor mensen leesbare namen die aan IP-adressen zijn toegewezen. Wanneer een client een verzoek naar een server verzendt met behulp van een domeinnaam, wordt het verzoek eerst naar een domeinnaamserver (DNS) verzonden. De DNS zoekt vervolgens het IP-adres op dat bij de domeinnaam hoort en stuurt het verzoek naar het IP-adres van de server. De server verwerkt vervolgens het verzoek en stuurt een antwoord terug naar het IP-adres van de client. |