Een digitaal systeem herkent informatiesystemen op basis van hun representatie van gegevens . Het herkent ze niet aan de hand van een 'type' in een voor mensen leesbare zin, zoals 'Payroll-systeem' of 'Customer Relationship Management (CRM)'. In plaats daarvan herkent het ze aan de structuur en het formaat van de digitale gegevens die ze gebruiken. Dit omvat:
* Gegevensformaten: Het digitale systeem zou gangbare gegevensformaten herkennen, zoals JSON, XML, CSV, binaire bestanden, enz. Deze bepalen hoe de gegevens zijn gestructureerd en georganiseerd.
* Gegevensstructuren: De onderliggende datastructuren die worden gebruikt (bijvoorbeeld databases die relationele modellen gebruiken, grafische databases, NoSQL-databases) zouden identificeerbaar zijn door de interactie van het systeem met de gegevens. Dit omvat het begrijpen van zaken als tabellen, velden, sleutels, relaties, enz.
* Protocollen: De communicatieprotocollen die worden gebruikt om gegevens uit te wisselen (bijvoorbeeld HTTP, HTTPS, FTP, TCP/IP) zijn essentieel voor een digitaal systeem om te begrijpen hoe het met een informatiesysteem moet omgaan.
* Metagegevens: Informatie *over* de gegevens (bijvoorbeeld bestandstypen, tijdstempels, gegevensbronnen) helpt een digitaal systeem de inhoud van het informatiesysteem te categoriseren en te begrijpen.
* API's (Application Programming Interfaces): Deze bepalen hoe andere systemen kunnen communiceren met het informatiesysteem. Het digitale systeem zou de structuur en functies van de API herkennen.
In essentie ‘herkent’ een digitaal systeem een ‘orderverwerkingssysteem’ niet als type. Het herkent de datastructuren, protocollen en API's die door dat orderverwerkingssysteem worden gebruikt. Vervolgens *leidt* het de functionaliteit af op basis van hoe de gegevens zijn gestructureerd en gemanipuleerd. De interpretatie van de betekenis van de gegevens gebeurt op een hoger niveau, vaak door softwareapplicaties die bovenop het digitale systeem zijn gebouwd. |