Om te bepalen welke computer naar welke andere computers pingt, kunt u verschillende methoden en hulpmiddelen gebruiken, afhankelijk van uw netwerkomgeving en besturingssystemen. Hier is een algemene aanpak met behulp van de opdrachtregelinterface (CLI):
1. Open het opdrachtprompt- of terminalvenster op de computer die u wilt monitoren (de "broncomputer").
2. Typ de volgende opdracht om een lijst met actieve TCP/IP-verbindingen weer te geven, inclusief de verbindingen die betrokken zijn bij pingen:
```
netstat -aon | findstr GEVESTIGD
```
(Voor macOS of Linux gebruikt u in plaats daarvan "netstat -an | grep ESTABLISHED")
3. Deze opdracht toont u een lijst met actieve verbindingen, inclusief de lokale en externe IP-adressen, poortnummers en de status van de verbindingen. Zoek naar vermeldingen met de status "ESTABLISHED" en een extern poortnummer van 7 (de standaardpoort die wordt gebruikt voor het echoverzoek/antwoord in ping).
4. Om de specifieke computers te identificeren die betrokken zijn bij het pingen, kunt u de opdracht "nslookup" gebruiken. Voor elk extern IP-adres dat wordt weergegeven in de netstat-uitvoer typt u de volgende opdracht:
```
nslookup
```
(Voor macOS of Linux gebruikt u in plaats daarvan 'host ')
5. De opdracht nslookup of host zal het externe IP-adres omzetten in de corresponderende hostnaam, zodat u kunt bepalen welke computers worden gepingd.
Bovendien kunt u netwerkbewakingstools of pakket-sniffing-tools (bijvoorbeeld Wireshark) gebruiken om netwerkverkeer vast te leggen en te analyseren, wat meer gedetailleerde informatie over ping-verzoeken en -reacties kan bieden. |