Netwerkkoppelingsapparaten zijn hardwarecomponenten die verschillende delen van een netwerk verbinden of individuele apparaten met een netwerk verbinden. Ze vergemakkelijken de communicatie en gegevensoverdracht tussen deze componenten. Hier zijn enkele voorbeelden, gecategoriseerd voor de duidelijkheid:
1. Herhalers: Dit zijn de eenvoudigste apparaten voor netwerkkoppeling. Ze ontvangen een signaal, versterken het en zenden het opnieuw uit. Ze vergroten het bereik van een netwerk door verzwakte signalen te versterken, maar ze veranderen de structuur van het netwerk niet.
2. Naven: Hubs zijn repeaters met meerdere poorten. Ze ontvangen een signaal van één poort en zenden dit opnieuw uit naar alle andere poorten. Dit betekent dat alle apparaten op de hub dezelfde bandbreedte delen, wat leidt tot potentiële prestatieknelpunten in grotere netwerken. Ze opereren op de fysieke laag (laag 1) van het OSI-model.
3. Schakelaars: Switches zijn intelligenter dan hubs. Ze leren de MAC-adressen van aangesloten apparaten kennen en sturen gegevens alleen door naar de beoogde ontvanger, waardoor het uitzendkarakter van hubs wordt vermeden en de netwerkefficiëntie wordt verbeterd. Ze werken op de datalinklaag (laag 2) van het OSI-model.
4. Bruggen: Bruggen verbinden twee afzonderlijke netwerksegmenten. Ze filteren verkeer op basis van MAC-adressen, waarbij alleen de noodzakelijke gegevens tussen segmenten worden doorgestuurd, waardoor de netwerkcongestie wordt verminderd. Ze werken, net als schakelaars, op de datalinklaag (laag 2). Switches zijn in wezen bruggen met meerdere poorten.
5. Routers: Routers verbinden verschillende netwerken, zoals een thuisnetwerk, met internet. Ze opereren op de netwerklaag (laag 3) van het OSI-model en gebruiken IP-adressen om datapakketten tussen netwerken door te sturen. Ze voeren complexere functies uit dan bruggen, inclusief routeringsprotocollen en Network Address Translation (NAT).
6. Toegangspoorten: Gateways zijn apparaten die verschillende netwerken met elkaar verbinden. Ze kunnen gegevens vertalen tussen verschillende netwerkprotocollen of architecturen. Een gateway kan bijvoorbeeld een LAN met een WAN verbinden met behulp van verschillende communicatieprotocollen. Ze kunnen op meerdere lagen van het OSI-model opereren.
7. Draadloze toegangspunten (WAP's): WAP's verbinden draadloze apparaten met een bekabeld netwerk. Ze geven laptops, smartphones en andere draadloze apparaten toegang tot het netwerk via Wi-Fi.
8. Netwerkinterfacekaarten (NIC's): Hoewel NIC's vaak worden beschouwd als onderdeel van een apparaat en niet als een afzonderlijk verbindingsapparaat, zijn ze essentieel. Ze zorgen voor de fysieke verbinding tussen een apparaat en het netwerk, waardoor gegevensoverdracht via de netwerkkabel mogelijk is.
9. Modems: Deze moduleren en demoduleren signalen om gegevens te verzenden via een communicatiemedium zoals een telefoonlijn of kabelverbinding. Vaak gebruikt om een thuisnetwerk met een ISP te verbinden.
Deze apparaten worden vaak gecombineerd. Een thuisrouter integreert bijvoorbeeld vaak een switch, een draadloos toegangspunt en een modem in één enkele eenheid. Het begrijpen van hun individuele functies helpt bij het begrijpen van de netwerkarchitectuur en het oplossen van problemen. |