De fysieke laag 1 (laag 1 van het OSI-model) maakt geen gebruik van hardware in de zin van een specifieke lijst met componenten. In plaats daarvan *definieert* het de hardware. Laag 1 is de fysieke bekabeling en de fysieke componenten die de onbewerkte gegevensgegevens verzenden. Dit omvat:
* Kabels: Dit zijn de fysieke routes voor het verzenden van signalen. Voorbeelden zijn onder meer:
* Koperkabels: Twisted-pair (Cat5e, Cat6, etc.), coaxkabels.
* Glasvezelkabels: Gebruikt voor hogere bandbreedte en langere afstanden.
* Connectoren: Deze verbinden de kabels met apparaten. Voorbeelden hiervan zijn RJ45 (voor twisted-pair), BNC (voor coaxiaal), SC, ST, LC (voor glasvezel).
* Transceivers/netwerkinterfacekaarten (NIC's): Dit zijn de fysieke interfaces op apparaten (computers, routers, switches) die elektrische of optische signalen omzetten in bits en omgekeerd. Deze zullen variëren afhankelijk van de netwerktechnologie (bijvoorbeeld Ethernet, SONET/SDH).
* Repeaters, hubs: Dit zijn apparaten die signalen versterken of regenereren om het fysieke bereik van het netwerk te vergroten. Hoewel ze technisch gezien op Laag 1 werken, worden ze vaak beschouwd als verschillend van de basisbekabeling en connectoren.
* Fysieke media: Dit omvat alles dat het signaal voorbij kabels transporteert, zoals draadloze antennes (voor Wi-Fi, Bluetooth) of het fysieke medium in satellietcommunicatie.
Kortom, Laag 1 *specificeert* de fysieke componenten, maar er is geen enkel stuk hardware dat dit definieert. De specifieke gebruikte hardware varieert sterk, afhankelijk van het netwerktype en de fysieke implementatie ervan. |