Een ATM -netwerk bestaat uit verschillende onderling verbonden apparaten die samenwerken om geautomatiseerde Teller Machine (ATM) -transacties mogelijk te maken. Hier zijn enkele van de belangrijkste apparaten:
1. ATM (geautomatiseerde teller -machine): Dit is de fysieke apparaat waarmee gebruikers interageren. Het omvat:
* kaartlezer: Leest de magnetische streep of chip op de kaart van de gebruiker.
* Weergavescherm: Toont instructies en transactie -informatie.
* toetsenbord: Hiermee kunnen gebruikers pins invoeren en selecties maken.
* Cash Dispenser: Gedragen contant geld aan gebruikers.
* ontvangstprinter: Drukt transactiebonnen af.
2. ATM -schakelaar:
* verbindt geldautomaten met het netwerk.
* behandelt communicatie tussen geldautomaten en de hostprocessor.
* Biedt beveiliging en autorisatie voor transacties.
* routeert berichten en transacties tussen geldautomaten en de hostprocessor.
3. Hostprocessor:
* centrale computer die het hele netwerk beheert.
* authenticeert gebruikers en transacties.
* maakt verbinding met de kernsystemen van de bank.
* Verwerkt transacties en werkt rekeningsaldi bij.
4. Communicatienetwerk:
* verbindt geldautomaten, de ATM -schakelaar en de hostprocessor.
* kan verschillende technologieën gebruiken, zoals toegewijde huurlijnen, openbare geschakelde telefoonnetwerken (PSTN) of internetprotocollen.
5. Kaartuitgever Systeem:
* Systeem dat de credit- en betaalkaarten van de bank beheert.
* slaat gegevens van kaarthouders en transactiegeschiedenis op.
* Autoriseert transacties op basis van kaartgegevens en accountsaldi.
6. Andere apparaten:
* Netwerkrouters en firewalls: Zorg voor beveiligings- en netwerkbeheer.
* beveiligingscamera's: Monitor ATM -activiteit voor beveiligingsdoeleinden.
* sensoren: Detecteer ongeautoriseerde toegang en knoeien.
* Contante stortingsmodules: Gebruikers in staat stellen contant geld op hun rekeningen te storten.
Hoe ze samenwerken:
1. Een gebruiker plaatst zijn kaart in de geldautomaat en komt zijn pin binnen.
2. De geldautomaat stuurt de kaart- en pin -informatie naar de ATM -schakelaar.
3. De ATM -schakelaar geeft de informatie door naar de hostprocessor.
4. De hostprocessor verifieert de kaart en pin tegen het systeemuitkeringssysteem.
5. Als de kaart en pin geldig zijn, machtigt de hostprocessor de transactie.
6. De hostprocessor stuurt een reactie naar de ATM -schakelaar.
7. De ATM -schakelaar geeft de autorisatie door aan de geldautomaat.
8. De geldautomaat voltooit de transactie (bijv. Contanten afgeven, fondsen overbrengen).
Dit netwerk zorgt voor veilige en efficiënte transacties en verbindt ATM's met de kernsystemen van de bank voor accountbeheer en -verwerking. |